Deeltijdonderwijs aan de hand van Leeruitkomsten
Praktijkobservaties van NQA
Inleiding
Het Experiment leeruitkomsten is in 2022 beëindigd. Ruim 370 deeltijd en duale opleidingen hebben aan dit experiment deelgenomen, waarbij ervaringen zijn opgedaan in het ontwikkelen van deeltijdonderwijs aan de hand van leeruitkomsten. Tijdens het experiment is elke opleiding tussentijds beoordeeld door een visitatiepanel. De Netherlands Quality Agency (NQA) heeft ongeveer 60 procent van deze beoordelingen begeleid. Dit artikel betreft de observaties die NQA heeft opgedaan bij het inrichten van deeltijdonderwijs aan de hand van leeruitkomsten.
Het Experiment leeruitkomsten
Een belangrijke reden voor het Experiment leeruitkomsten was de constatering van het Ministerie van OCW dat de ambities ten aanzien van het Leven Lang Leren niet werden gerealiseerd. Destijds bleek dat het deeltijdonderwijs te veel een afgeleide was van het voltijdse onderwijs en daardoor te weinig aansloot op de doelgroep van de werkende student. Het ministerie besloot maatregelen te nemen om het deeltijdonderwijs beter aan te laten sluiten op de omstandigheden van de werkende student. Daarom is in 2017 het Experiment leeruitkomsten gestart waarbij leeruitkomsten centraal staan in het onderwijs. Door leeruitkomsten te hanteren is er in principe geen vaststaand studieprogramma. Het is de bedoeling dat het onderwijs zo kan inspelen op de behoefte en omstandigheden van de werkende student en de werkgevers. Inmiddels is het experiment tussentijds geëvalueerd, aan de hand van interviews, enquêtes en visitatierapporten. Een aanzienlijk deel van deze visitatierapporten zijn door auditoren van NQA geschreven. Gedurende het project zijn binnen NQA voortdurend ervaringen gedeeld om de kwaliteit van het beoordelen en rapporteren te verbeteren. Daarnaast leiden ze tot een aantal observaties die in de praktijk zijn opgedaan bij het inrichten van deeltijdonderwijs aan de hand van leeruitkomsten. De observaties hebben betrekking op de eerste drie standaarden van het NVAO accreditatiekader. Observaties over de gerealiseerde leerresultaten zijn nog niet aan de orde omdat er tijdens de tussentijdse evaluaties over het algemeen nog geen eindwerken beschikbaar waren.
Standaard 1: Beoogde leerresultaten
Leeruitkomsten verschillen in leerwegonafhankelijkheid
De mate waarin leeruitkomsten leerwegonafhankelijk zijn beschreven, blijkt in de praktijk te verschillen. Weliswaar voldoen de leeruitkomsten aan de basiskwaliteit van het kader, maar soms verwijzen ze naar specifieke methodes, modellen of literatuur uit het bestaande (deeltijd)onderwijs. Als leeruitkomsten op hoofdlijnen zijn geformuleerd, blijken studenten beter in staat te zijn een individuele leerroute in te richten. Andersom valt het op dat leeruitkomsten die zijn afgeleid van bestaande modules studenten minder uitnodigen om een individuele leerroute in te richten. In dat geval zijn de leeruitkomsten vaak ook minder herkenbaar voor de beroepspraktijk. Naast onderwijskundige ondersteuning blijkt het waardevol te zijn om het beroepenveld te betrekken bij het formuleren van leeruitkomsten. Als relatief veel docenten van een opleiding werkzaam zijn in de beroepspraktijk heeft dit ook een positief effect op de herkenbaarheid van de leeruitkomsten, omdat er dan meestal een duidelijke relatie is gelegd met beroepsproducten of beroepsactiviteiten. Kortom, het formuleren van leerwegonafhankelijke leeruitkomsten verdient zorgvuldige en doorlopende aandacht.
Standaard 2: Onderwijsleeromgeving
Meer flexibiliteit door modulaire opzet van het programma
Panels, studenten en werkgevers ervaren meer flexibiliteit als het onderwijsprogramma modulair is opgezet. Een modulair programma zonder doorlopende leerlijnen biedt werkende studenten meer mogelijkheden voor individuele leerroutes, die aansluiten op hun voorkennis en werksituatie. De werkende studenten en hun werkgevers waarderen het zeer als ze voor hun leerroute authentieke werkplekactiviteiten in kunnen zetten. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat modules als eenheden van leeruitkomsten in een vrije volgorde en op meerdere momenten in een studiejaar kunnen worden gevolgd. In de praktijk is dit niet altijd mogelijk gezien de aard van de opleiding of door een beperkt aantal studenten. De omvang van de opleiding blijkt in de praktijk een belangrijke factor te zijn, grotere opleidingen kunnen meer opties bieden en daarmee meer flexibiliteit. Er is dan regelmatig sprake van meerdere instroommomenten per studiejaar. Over het algemeen leidt dit in de praktijk ook tot een toename van het aantal instromende studenten.
Meer flexibiliteit door een blended leeromgeving
Naast de modulaire opzet ontstaat flexibiliteit door een leeromgeving blended in te richten, zodat studenten de meest geschikte leeractiviteit kunnen kiezen. Naast geplande onderwijsactiviteiten is dan zelfstudie mogelijk: zo worden bijvoorbeeld hoorcolleges opgenomen en informatieclips gemaakt zodat studenten deze op een zelf gekozen moment tot zich kunnen nemen. Ook bieden docenten online ondersteuning. Zeker voor kleinere opleidingen die onderwijsactiviteiten beperkt aan kunnen bieden, is deze blend van leeractiviteiten van belang. Typerend voor blended leeromgevingen is dat studenten telkens aangeven welke keuze ze maken in leeractiviteiten. De leerovereenkomsten hebben in deze blended leeromgevingen een duidelijker functie en worden meer gebruikt.
De docent coacht de werkende student
Door leeruitkomsten centraal te zetten verschuift de docentrol van expert naar coach. In de praktijk blijkt het niet altijd eenvoudig te zijn om de expertrol los te laten. Docenten die naast het onderwijs werkzaam zijn in het beroepenveld lijken deze rolverschuiving beter te kunnen maken. Daarbij is het van belang dat docenten met en van elkaar kunnen leren. Bij opleidingen waar sprake is van een apart docententeam voor het deeltijdonderwijs, lukt dit bijvoorbeeld beter dan waar dat niet het geval is. Hoe dan ook is onderwijskundige ondersteuning van belang om het coachen van werkende studenten gericht te ontwikkelen.
Het opstellen van onderwijsovereenkomsten is meer dan een formaliteit
De deeltijdstudenten geven regelmatig aan dat zij pas in de loop van hun opleiding mogelijkheden zien voor flexibilisering en validering (zie later). Het steeds weer wijzen op deze mogelijkheden gedurende de opleiding blijkt van belang te zijn. Een goed praktijkvoorbeeld is het vanaf de eerste studiedag toegankelijk maken van alle modules in de online-leeromgeving, zodat studenten vooruit kunnen kijken naar de inhoud van de leeruitkomsten en een route kunnen opstellen die bij hun werk- en privésituatie past. Uit de beoordelingen blijkt dat studenten de neiging hebben om de standaard aangeboden leerroute volgen. Het sociale aspect speelt hierbij een rol, het is aantrekkelijk om in een vaste groep de opleiding te volgen. Bij de meer flexibele opleidingen zijn vaak leergroepen ingesteld zodat studenten onafhankelijk van de gekozen leerroute in een team studeren en elkaar kunnen ondersteunen en motiveren.
Het valideren van eerdere werk- en leerervaringen is complex
Een belangrijk onderdeel van het experiment is het valideren van eerdere werk- en leerervaringen. Voor opleidingen is dit een complex onderdeel van het experiment. De opleidingen proberen potentiële studenten vooraf een indicatie te geven over de mogelijke vrijstellingen en versnellingen in het studietraject. In de praktijk blijkt met name het valideren van werkervaringen een complexe uitdaging te zijn voor docenten en examencommissie. Dit leidt ertoe dat werkervaringen zo goed moet worden onderbouwd, dat studenten er in de praktijk vaak vanaf zien: deze onderbouwing vraagt meer tijd en energie dan het aantonen van een leeruitkomsten volgens de aangeboden leerroute. Wat bij het valideren wel goed werkt, is een hoge mate van herkenbaarheid van leeruitkomsten voor het beroepenveld. Als de relatie tussen leeruitkomsten en authentieke beroepsproducten of activiteiten helder kan worden gelegd, wordt het erkennen eenvoudiger. Daarbij dient te worden opgemerkt dat opleidingen nog volop ervaring opdoen met het erkennen van werk- en leerervaringen. Het ligt in de lijn der verwachting dat naarmate meer ervaringen zijn opgedaan het erkenningsproces eenvoudiger zal worden.
Standaard 3: toetsing
Toetsing sluit aan op flexibele leeromgeving
De flexibiliteit wordt verhoogd door het aanbieden van meerdere toetsmomenten per jaar. Opleidingen zoeken hierbij naar een evenwicht. Als studenten te allen tijde hun opdrachten mogen inleveren, leidt dit in de praktijk tot weinig structuur en mogelijk tot uitstelgedrag. Docenten ervaren dan bovendien veel werkdruk omdat ze voortdurend aandacht moeten schenken aan het beoordelen van allerlei toetsen. In het algemeen geven studenten aan dat zij voldoende flexibiliteit ervaren bij minimaal vier toetsmomenten per studiejaar waarvan zij twee momenten kunnen benutten. Studenten ervaren daarnaast flexibiliteit als er sprake is van cumulatieve toetsing. Hiervan is sprake als studenten vrijstelling krijgen voor een toets op een lager niveau indien zij de toetsing op een hoger of het hoogste niveau al behalen. Als er wordt getoetst aan de hand van beroepsproducten of beroepsactiviteiten, is de aansluiting op de werkpraktijk het duidelijkst. Vaak leveren studenten dan een portfolio met bewijzen aan en vindt er aansluitend een portfolioassessment plaats. Deze vorm van toetsing sluit goed aan bij het werken met leeruitkomsten. Hierbij is het voor de studenten van belang dat de vorm van de bewijsstukken in het portfolio en in het algemeen de wijze van toetsing voldoende varieert.
Tot slot
Concluderend nemen we waar dat het van belang is om leeruitkomsten op hoofdlijnen te formuleren. Voor het kunnen valideren van leeruitkomsten is herkenbaarheid voor de beroepspraktijk van belang. Een modulaire leeromgeving biedt flexibiliteit evenals het aanbieden van een blend van leeractiviteiten. Dit vraagt om coaching in mogelijke leeractiviteiten zodat de flexibele leeromgeving en het flexibel toetsen goed worden benut.
Daarnaast nemen we waar dat door het experiment de deeltijdopleidingen meer zijn mee gaan tellen binnen onderwijsinstellingen. Zo geven docenten vaak aan dat het experiment heeft geleid tot verdere emancipatie van de deeltijdopleidingen. Door de extra aandacht voor het deeltijdonderwijs is er een impuls gegeven aan de leeromgeving die passend is voor de werkende student. We zien dat een aantal opleidingen aangeven dat zij van plan zijn om leeruitkomsten ook in de voltijdse variant te introduceren. Deze plannen laten zien dat het opleiden aan de hand van leeruitkomsten in de komende tijd verder wordt uitgewerkt en verbreed.
Het ligt in de lijn der verwachting dat opleidingen en opleidingsvarianten daarbij gaan samenwerken en van elkaar gaan leren. Wat NQA betreft is dit een positieve ontwikkeling en NQA wil waar mogelijk met haar ervaringen bijdragen aan het verder ontwikkelen van onderwijs aan de hand van leeruitkomsten.